In de jaren '60 stond de werking van een Vlaamse muziekindustrie (internationale platenmaatschappijen met stek in Vlaanderen/Brussel, daaraan gelinkte uitgeverijen, producers, opnamestudio's,...) nog in haar kinderschoenen...
De sinds jaar en dag gevestigde 'Belgische muziekindustrie' is maar schoorvoetend in gang geschoten toen de eerste chansonniers op het einde van de jaren '50, begin van de jaren '60, bescheiden of arrogant om aandacht vroegen. De meestal Franstalige toplui die het toen op de Brusselse zetels van de platenfirma's voor het zeggen hadden, wisten niet goed wat ze moesten doen met die muziek waarop je niet kon dansen en waarvan ze de teksten amper begrepen, laat staan waardeerden.
Die aandacht kregen de kleinkunstenaars in die prille beginperiode evenwel vanuit een eerder onverwachte en kleinschalige hoek. Het was de 'voordrachtkunstenaar' Jo Van Eetvelde die ervoor heeft gezorgd dat alleszins twee van de voorzichtig debuterende kleinkunstenaars - de ene arrogant, de andere bescheiden - hun eerste creaties konden vereeuwigen op plaat: KoR Van der Goten en Hugo Raspoet. Daarvoor stichte hij in 1960 de grammofoonplatenmaatschappij De Nederlandse Pocketplaat (DNP).
Van Eetvelde wou in eerste instantie nochtans vooral poëzie op de plaat brengen (Guido Gezelle, Karel Jonckheere, Anton Van Wilderode). Aanvankelijk werden die platen enkel op schriftelijke bestelling verkocht. Tot hij dus KoR Van der Goten en Hugo Raspoet leerde kennen en van deze heren respectievelijk twee LP's en drie zogenaamde 'extended-plays' uitbracht ('EP's': plaatjes op singelformaat die gedraaid werden op 33 toeren en die vier nummers bevatten). Die producten belandden in de muziekwinkels en uiteraard in zijn eigen 'Poketino' aan de Brusselse Jacmainlaan.
Bij gebrek aan belangstelling van de grote firma's in eigen land liet Jo de platen in eigen beheer persen bij een bedrijf in het Duitse Düsseldorf. Een LP van DNP kocht je in die tijd voor 195 Belgische franken en van de plaatjes/platen van KoR en Hugo, gingen er volgens de moeilijk te controleren overlevering per stuk zo ongeveer een 1.000 over de toonbank.
Van Eetvelde miste om een of andere reden de toen ook debuterende Antoon De Candt. Die vond evenwel, desondanks zijn woelig levensritme, de weg naar Nederland. Daar kreeg hij - als enige Vlaming ooit - een onderdak bij de Nederlandse Studenten Grammofoonplaten Industrie (SGI).
Dat laatste was een merkwaardig initiatief van een aantal Delftste studenten die er een lucratieve manier in hadden gevonden om hun studies te financieren. De studentikoze SGI bestond van 1958 tot 1962, werd tussendoor ondergebracht bij 'His Master's Voice' en liet artiesten debuteren als Gerard Cox, Jaap Fischer, Seth Gaaikema en dus ook de West-Vlaamse Antoon De Candt.
Eufoda is het label van het Davidsfonds. Dat is naast b.v. het Noordstarfonds een van de belangrijkste Vlaamse culturele fondsen van de voorbije decennia. Het Davidsfonds stimuleerde van in het begin de kleinkunst en presenteerde vanuit het Leuvense hoofdkwartier 'voorkeur-artiesten' aan de plaatselijke afdelingen. Vaak werd het engageren van een dergelijke Davidsfons-uitverkorene door de overheid ook nog ten dele gesubsidieerd.
Het label was ontstaan in de late jaren '40 en wou muziek van eigen bodem en eigen mensen inblikken. De toen al jaren bestaande 'Europese Fonoclub' werd opgeslorpt door het Davidsfonds, vandaar Europese Fonoclub Davidsfonds. Miel Cools en Frida Goethals maakten er in 1963-1964 hun duet-LP 'Tien suyverlicke minneliedekens'. Jaren later vonden o.a. ook 't Kliekske, Della Bosiers en Tars Lootens er een tijdelijke stek.
Geleidelijk realiseerden de 'grote' grammofoonplatenmaatschappijen zich in die periode dat er iets gaande was in het Vlaamse muziekwereldje. Vogue haalde Hugo Raspoet binnen na diens debuut bij DNP, even later volgden 'Miek en Roel'. Polydor gaf Frida Goethals in 1964 een kans voor haar enige solo-LP en 'de Antwerpse Bob Dylan', Fabien Collin, mocht er in 1966 zijn eerste singeltje opnemen. Decca vereeuwigde het werk van Mary Porcelijn, Pater Mestdagh en tot in 1974 ook het liedjesmateriaal van Willem Vermandere. Decca en Vogue zijn in ons land ondertussen failliet gegaan. Philips bracht in 1967 de fameuze Muze LP uit (een compilatie met o.m. het plaatdebuut van Jan De Wilde) en kreeg via Hans Kusters een reus als Wannes Van de Velde op een dienblad aangeboden.
Hans Kusters (Breda, 5 januari 1942) was in november 1964 in Brussel beland om bij tijdschriftenuitgever Dupuis te werken als 'redacteur-vertaler'. Minder dan een jaar later kreeg hij de kans om assistent te worden bij zijn landgenoot Lammy Van den Hout. Die was toen baas bij Primavera, de muziekuitgeverij van Philips. Van den Hout had een goeie neus voor talent: in België ontdekte hij de toen 16-jarige Salvatore Adamo, alsook Soeur Sourire toen ze nog novice was.
Lammy Van den Hout nam Kusters in dienst voor administratief- en promotiewerk, maar hij gunde zijn jongere landgenoot ook de kans om zelf op talentenjacht te trekken. In maart 1966 zag Kusters, in het Antwerpen dat hij sinds zijn tienerdagen vanuit Breda al zo goed kende, Wannes Van de Velde. Twee weken later gooide datzelfde Antwerpen Ferre Grignard bij Kusters op schoot.
Lammy Van den Hout produceerde de eerste Wannes-LP. Omstreeks 1968-1969 werd Van den Hout als Philips-producer opgevolgd door Paul Moens (tot dan als vertegenwoordiger in dienst bij de platenfirma). De lijst met kleinkunstenaars die bij Moens de daaropvolgende jaren zouden passeren is indrukwekkend. Op zijn palmares prijkt ook de in 1977 uitgebrachte prestigieuze en zeven langspeelplaten tellende verzamelbox '20 Jaar Kleinkunst in Vlaanderen' (gerealiseerd samen met radioman/muzikant Frans Ieven).
Hans Kusters stichte in de eerste helft van de jaren '70 zijn eigen uitgeverij èn platenmaatschappij (HKM) en vanaf 1974 ging hij zelf ook artiesten producen. Met HKM bracht hij de eerste platen uit van o.a. Clouseau, Stef Bos en El Fish.
Andere producers die op vlak van chanson in de jaren '60 belangrijk waren, zijn de gepensioneerde en rustig in Spanje van zijn pensioen genietende Roland Verlooven (in die tijd met alias 'Armath' bij Vogue, dan een tijdlang bij Philips om later terug te keren naar Vogue), en de in maart 2005 overleden Al Van Dam (Decca).
Qua opnamestudio's zijn voor die periode vooral te vermelden: de Philips-studio in de Brusselse Priemstraat en de Decca-studio aan de Koolmijnkaai, eveneens in Brussel.
Die studio's werden niet enkel gebruikt voor eigen chanson- of andere producties, maar werden ook verhuurd aan wie niet over een eigen ruimte beschikte. Daarnaast werd door deze laatsten uitgeweken naar diverse locaties. Zo nam Verlooven een LP van 'Miek en Roel' op in de Decca-studio, drie andere in de kleine studio van klankman Paul Leponce in Brussel en 'Miek en Roel zingen Tom Paxton' werd opgenomen in Schelle, in de studio van de toenmalige Jokers (een erg populaire gitaargroep in de jaren '60).
Dat het er vaak behoorlijk geïmproviseerd aan toe ging, bewijst onderstaand verhaal van Herwig Van Horenbeeck van de Vaganten: "Onze eerste plaat namen we op bij Arcade, het label van Louis Van Rymenant (de man achter 'De vogeltjesdans'). Ze werd opgenomen op 4 november 1966 in de parochiezaal in de Hendrik Kuypersstraat in Mortsel, vlak naast mijn deur. Het was een live-opname die onder producer Van Rymenant gerealiseerd werd door geluidstechnicus Johnny Bernaerts. Onze volgende LP deden we op het label Kalliope (van Miel Cools en Bert Broes). We namen die op in de turnzaal van de meisjesnormaalschool van Berchem-Antwerpen. Dat gebeurde met een mobiele recorder en alles werd opgenomen in één take. Miel zong zelfs mee op het nummer 'Dit is de tijd', zijn stem is moeiteloos te herkennen. Op de hoes staat als producer 'Numac', dat zal wel een codenaam zijn voor Miel, durf ik te veronderstellen".
Miel Cools en tekstschrijver Bert Broes besloten in de tweede helft van de jaren '60 inderdaad om zelf platen uit te brengen en te producen. "Dat label kreeg in 1967 de naam 'Kalliope', genoemd naar een van de muzen uit de Griekse mythologie. Het was ons doel om debuterende kleinkunstenaars een kans te geven: Luk Saffloer, Alma Celis, Bea Franssen... Maar ik had (en heb) helemaal geen handelsgeest en dat avontuur heeft dus niet zo lang geduurd", vertelt Miel Cools daar nu over.
Wie ook op eigen houtje begon, was Rocco Granata. In 1962 startte hij de uitgeverij Granata Music Editions, wat even later gevolgd werd door het platenlabel Granata Music (onder andere Miel Cools nam er een EP op). In 1964 richtte Rocco Cardinal Records op, waar bijvoorbeeld Will Ferdy en de Elegasten kansen kregen. Rocco zong er ook zijn eigen nummers op en verdeelde onder licentie buitenlands materiaal. Voor dat laatste was hij jarenlang een vaste klant van Midem (een internationale platen- en muziekuitgeversbeurs) in Cannes.
Uiteraard is bovenstaande bijdrage beperkt en voor aanvullingen vatbaar. We hebben ons in hoofdzaak gehouden aan datgene wat de muziekindustrie in de jaren '60 betekende voor de chansonniers die tussen 1958 en 1969 hun creaties zagen èn hoorden vereeuwigen en van wie de bio's op deze site zijn terug te vinden
Pol Van Mossevelde
& Muziekcentrum Vlaanderen