"Zingen was voor mij altijd iets als ademen op klank", mijmert Miel wanneer hij terugdenkt aan zijn kinderjaren voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog. De kleine Miel zong als koorknaap, zong op weg van school naar huis en moest bij familiefeesten op een stoel gaan staan om het aanwezige gezelschap met liedjes te onderhouden.
Op zestienjarige leeftijd bemachtigde hij eindelijk zijn eerste eigen gitaar, nadat hij op een instrument van de buren eigenhandig enkele geheimen van de muziek had ontdekt. Het gezin Cools was inmiddels naar Hasselt verhuisd en aan het college van die stad richtte Miel omstreeks 1950 zijn eerste orkestje op. Ze waren met drie en noemden zichzelf 'de Samoa Hawaiians', geïnspireerd op de toen populaire 'Kilima Hawaiians' uit Nederland. Omroep Limburg had zelfs aardig wat belangstelling voor de drie jonge knapen.
In 1954 kwam de onvermijdelijke legerdienst, die toen nog 18 maanden duurde. Na het vervullen van zijn dienstplicht werd Miel - net als zijn vader - kantoorbediende. "Maar ik bleef 's avonds zingen waar ik kon en waar men me vroeg (solo, bij een bonte-avondtroep of een dansorkest). Ik zong de schlagers van toen en ik volgde tussendoor zanglessen aan de muziekacademie", vertelt hij. Aan die Hasseltse muziekacademie zou hij later Jenny Nysten leren kennen. Samen vormden ze een duo dat folksongs ging zingen en dat ook voor het leven een duo zou worden.
Vijf jaar later werd het duo - 'Miel Cools en zijn meisje, de Limburgse zangers en Philips-platenvedetten' - gevraagd om vanaf vrijdag 16 januari op te treden in de 'Nieuwe Revue 1959' van de Brusselse Folies-Bergère. 'Brussel Hoela... Hoepla' heette het programma waar ze o.a. optraden naast 'De acrobaat-dansers Johnson Trio' en 'Het comic jungle act Liana en Congorilla'. Ze speelden er 90 voorstellingen in 60 dagen en met wat ze toen verdienden trouwden ze in de daaropvolgende maand mei. Dat ze op de affiche 'Philips-platenvedetten' genoemd werden, dankten ze aan een EP die Miel in 1958 had opgenomen ('Miel en vier meisjes', waar die vier meisjes enkel stonden voor de titels van de liedjes: 'Anne-Marieke', 'Dag Josefientje', 'Vergeet me niet Karoline' en 'Roosmarijntje'). De enige single van het koppel verscheen omstreeks hun optreden in de Folies-Bergère. 'Miel en z'n meisje' presenteerden op dat 45-toerenplaatje: 'Ik durf niet' en 'Je jonge jaren'.
Miel en zijn meisje gingen in het leven samen voort, maar op het podium kon dat niet meer: er volgden drie dochters en een zoon en Jenny besliste haar artistieke ambities te ruilen voor haar gezin.
Miel Cools: "Ik zat in die periode weer in een dansorkest, maar toevallig hoorde ik liedjes van Jules De Corte. Meteen wist ik het: dàt is het! Dàt is waar ik zolang naar heb gezocht zonder het te beseffen".
Hijzelf zag zich niet in staat om de teksten te leveren, maar had het geluk om omstreeks 1960 Jaak Dreesen te ontmoetten. Die zag Cools' belangstelling voor Jules De Corte en wist hem ook op weg te zetten naar het werk van Georges Brassens. Dreesen schreef de tekst voor het eerste chanson dat de Limburger op muziek zou zetten: 'Geef me tijd'. Amper een jaar later dook ook stadsgenoot Louis Verbeeck op als tekstleverancier. 'De soldaat' en 'De nar' en talrijke andere nummers werden door Louis toegevoegd aan het snel groeiend repertoire van Miel Cools.
Ondertussen was de kleinkunstrage goed uit de startblokken geraakt en twee televisie-optredens (in de BRT-productie 'Trio in k klein' van 1961 en 1962), maakten Cools als chansonnier bekend bij het grote publiek. De media duwden aan de kar, er kwam een eerste Kleinkunsteiland (in 1961, dan jaarlijks tot 1966), en het aantal optredens van de debuterende chansonniers ging in stijgende lijn op de golven van de 'hype' die was ontstaan.
Miel: "Door een vriend leerde ik Bert Carrein kennen. Onder het pseudoniem Bert Broes maakte die een serie liederen die me naar de top voerden: 'Boer Bavo', 'De zeven zwanen', 'De Troubadours', enzovoort. Het ging zover dat Bert en ik een eigen platenlabel oprichtten - Kalliope - met de bedoeling debuterende kleinkunstenaars te helpen: Luk Saffloer, Alma Celis, Bea Franssen. Maar mijn gebrek aan handelsgeest heeft dat naar een voortijdig einde laten afvoeren, zoals andere van mijn projecten (het tijdschrift 'Troubadour' o.a.)".
Het magische jaar 1968 had ook een invloed op het kleinkunstgebeuren in dit land. "We moesten op zoek naar een ander imago", zegt Cools daarover. "Bob Dylan had het protestlied gemaakt in de Verenigde Staten en dat moest hier volgens sommigen worden nagevolgd. Tegen gezag en machtsmisbruik, tegen politiek, corruptie en huichelarij. Ik ervaarde dat als een logisch gevolg van een maatschappelijk systeem dat uitgehold was. Terecht dus! Maar wie was het ook weer die zei dat elke revolutie haar eigen kinderen opvreet? Dat zouden we later ondervinden. Enfin, wat mezelf betreft: ik werd niet links genoeg bevonden. 'Te zacht', schreven een paar journalisten en recensenten. Goed, dat ging buiten mij om".
Miel Cools deed er zijn voordeel mee. Er kwam een aanbieding vanuit Duitsland. Zijn liedjes werden vertaald en Hamburg, Bremen, Dusseldorf wachtten op de Vlaming. Het plotse overlijden van Heinz Riedl, de man van de uitgeverij Damokles Verlag die hem in zijn Duits avontuur ondersteunde, maakte vroegtijdig een eind het Duitse succesverhaal. Maar dan kwam Nederland.
Toen tijdens het Heistse Humorfestival van 1969 de PR-man van de Eindhovense stadsschouwburg (Henk Noy) hem vroeg om de zieke Liesbeth List te vervangen bij de opening van het theaterseizoen, lag de weg naar Nederland open. Vanaf 1971 stond Cools' carrière in Nederland helemaal op de rails, en dat zou zo'n tien jaar lang blijven duren: van Breda naar Den Helder en vandaar naar Groningen. Ernst Van Altena en Ed Leeflang zouden hem dat decennium voorzien van teksten. Ernst Van Altena zei daarover: "Cools is voor Nederland een even grote verademing als Hullebroeck die de Nederlandse droogkloterigheid van een Pisuisse en co kwam naturaliseren met een dosis Vlaamse warmte".
Qua muzikale begeleiding kon Cools van 1972 tot 1974 rekenen op het bij onze noordeburen enorm populaire trio van pianist Louis Van Dijck. "Ik kreeg er een trouw publiek, maar het was ietwat bizar: graag zingen in Nederland en graag wonen in Vlaanderen", vertelt hij daar nu over.
In 1979 schreef Jaak Dreesen 'Houden van'. Het werd een knaller in de roos. Cools zong het voor het eerst in 's Gravenvoeren en het refreintje werd van bij de tweede keer meegezongen door het publiek. 'Ik was terug in Vlaanderen', zegt de Limburger. 'Houden van' werd ook de titel van een nieuwe LP die hem helemaal terug naar eigen publiek bracht.
Omstreeks de helft van de jaren '80 was kleinkunst - in de traditionele zin van het woord - ietwat op de terugweg. Cools besloot zich stilaan hoofdzakelijk te wijden aan zijn tweede passie: wijn. Met 'De Wingerd' poogde hij een goed glas wijn met een liedje te laten samengaan. "Het werd geen hoogvlieger", zegt hij. "Het proeven nam te veel tijd in beslag, maar het was wel enorm gezellig. Maar weer: commercieel niet om over naar huis te schrijven".
De combinatie 'wijn proeven en optreden' resulteerde in 1993 in een eerste hartinfarct. Miel bleef evenwel zingen. In 1999 volgde een tweede aanval met twee overbruggingen als gevolg. Miel bleef nog steeds zingen. In 2007 volgde een hartfalen en van de cardioloog kreeg hij te horen dat het nu echt genoeg was geweest.
Miel Cools: 'Ik ben nu een stuk in de 70. Mijn zoon Bert heeft de wijnzaak overgenomen. Ik ga hier en daar nog een paar liedjes zingen, want ik heb dat nodig. Ik zei het eerder: zingen is voor mij ademen op klank. En als de mensen na de voorstelling wat gelukkiger naar huis gaan, dan is mijn leven geslaagd. Ik heb de wereld niet willen verbeteren. Misschien alleen een beetje mezelf".
Pol Van Mossevelde
& Muziekcentrum Vlaanderen
Miel Cools op Muziekarchief.be (1958-1970 - alles)