Hoewel de echte vedetten in muziek vaak de zangers en zangeressen zijn, konden heel wat Nederlandstalige artiesten in de jaren '60 rekenen op een schare tekstschrijvers die meestal in de schaduw bleven staan. Een kleine bloemlezing.
Zeker in de pioniersjaren,1958-1970, grepen de debuterende Vlaamse chansonniers voor hun liedjes gretig en dankbaar naar teksten die door iemand anders werden geleverd, door iemand die langer in dat vak zat en waar met vertrouwen en respect werd naar gekeken. Die "iemand anders" was dan meestal een verbaal begenadigd dichter-of-leraar-of-journalist, die het - op een paar uitzonderingen na - om uiteenlopende redenen niet zag zitten om in eigen persoon zijn/haar creaties op het podium voor te stellen. Dikwijls waren die tekstleveranciers evenwel ook gangmakers en mentors die de kleinkunstenaars een veilige leidraad boden in het uitdokteren van hun artistieke richting.
We doen een gestructureerde greep uit het aanbod van die periode. Onderstaande tekst heeft zeker niet de pretentie volledig te zijn. We zien het meer als een exemplarische benadering waarbij de -naar onze mening- meest representatieve figuren worden geschetst.
Iemand die bijvoorbeeld zeker kan worden genoemd als een schrijver, maar ook als een "begeleider" van kleinkunstenaars bij het uitdokteren van een artistieke richting, is ongetwijfeld Jaak Dreesen (Bocholt, 24 januari 1934). Omstreeks 1960 ontmoette hij Miel Cools. Hij was toen net als journalist in dienst gegaan bij het weekblad "De Bond". Dreesen wees Cools de weg naar de groten van het Franse chanson en schreef de tekst voor zijn eerste compositie, na diens omzwervingen langs balorkesten, volksmuziek e.d. "Geef me tijd" was de even profetische als symbolische titel van dat nummer.
Drie jaar later noteerde Jaak Dreesen in zijn inventaris van wat toen reilde en zeilde op kleinkunstvlak in Vlaanderen en Nederland ("De kleine kaarten op tafel"): "Miel Cools heeft de innerlijke zekerheid eens een volwaardig kleinkunstenaar te worden, maar hij loopt met die zekerheid niet te koop. Hij werkt, schrijft, schift, componeert en zingt".
Dreesen schreef de daaropvolgende jaren teksten voor diverse chansonniers. Als journalist stopte zijn loopbaan in 1999. Hij was toen al enkele jaren hoofdredacteur van "De Bond".
Hij is nog steeds een verdienstelijk auteur van jeugdboeken die ettelijke prijzen verzamelde. In de zomer van 2009 verscheen "Telfeest!", een heerlijk boek over een konijn dat dol is op tellen en dat in 2010 ook wordt vertaald in het Japans en in het Frans.
Van Jaak Dreesen is het een evidente stap naar Bert Broes (als Bert Carrein geboren op 9 april 1919 in het Zuid-Franse Dozulé, waar het gezin Carrein was heen gevlucht tijdens de Eerste Wereldoorlog. Hij overleed op 7 december 1997 in Oostende). Deze regent Germaanse talen werkte bij General Biscuits, waar hij verkoopsdirecteur was voor Duitsland.
Hij vestigde zich in Limburg om dicht bij zijn werkterrein te zijn en leerde er Miel Cools kennen. Hij zou Miel aan enkele van zijn belangrijkste nummers helpen ("Boer Bavo", "De Troubadours", "De zeven zwanen" - muziek telkens van Cools) en leverde teksten aan andere Vlaamse chansonniers (o.a. "Herodes" voor de Vaganten).
Met Cools stichtte hij ook het platenlabel "Kalliope" èn het kleinkunstmagazine "Troubadour" (samen met Jaak Dreesen en Herman Hens). Na een hartinfarct leefde hij tot zijn dood vrij teruggetrokken aan de Belgische kust.
Mary Boduin werd als Mary Vijg in 1941 in Rotterdam geboren (de precieze datum heeft ze liever niet op een website. Haar echte naam mocht wel en geamuseerd zegt ze "dat ze die wel moest veranderen, want dat iedereen in het artistieke wereldje zich te pletter lachte").
In 1962 deed ze een auditie bij de KVS. Ze werd aangenomen voor twee jaar. Uiteindelijk werden dat er tien. In die periode zei Anton Peters, nadat hij een paar gedichten van haar had gelezen, dat ze zich maar eens aan liedjesteksten moest wagen. "Als eersteling leverde ik 'Alleen met z'n tweeën' af en Louis Neefs zette dat op plaat", vertelt ze.
Vervolgens werd ze min of meer de "huisschrijfster" van haar eveneens in Vlaanderen werkende landgenote Mary Porcelijn. In 1969 schreef ze "Dag vreemde man", op muziek van Will Crombé. Ann Christy nam dat op in haar repertoire en zong het een paar jaar later tijdens de zangwedstrijd Canzonissima, waar het insloeg als een bom.
Mary Boduin en Ann Christy bleven lang intens samenwerken, maar ook Liliane Saint-Pierre, Isabelle A, Geena Lisa en ettelijke anderen kwamen bij Boduin aankloppen voor teksten.
Louis Verbeeck (Tessenderlo, 26 november 1932) is een buitengewoon actief en creatief artiest die cursiefjes, boeken en liedjes aan mekaar rijgt.
Reeds tijdens zijn middelbare studies in Diest publiceerde hij in diverse regionale bladen. Na zijn studies Germaanse Filologie in Leuven was de vloed niet meer te stoppen.
In 1960 debuteerde hij met de kolderbundel "Vergulde Ramenassen". Met Jef Burm maakte hij even later de musical "Allo Sjoe" (op het toneel gebracht door Burm en Denise Deweerdt). Samen met strijdmakker en stadsgenoot Jos Ghysen (net als Miel Cools wonen de twee in Hasselt), schreef hij het boek "De muzen hebben hun Ekskuzen". Dat werd een Vlaamse bestseller. Ook radio en televisie deden geregeld een beroep op zijn gave om mild-ironisch uit de hoek te komen en om heel grappig met woorden te spelen. Het zou ettelijke allineas vragen om alleen maar te vermelden wat deze literaire duizendpoot neerpende.
Terug naar de liedjes. Die schreef hij, maar hij voorzag ze vaak ook van muziek. Dikwijls zong hij ze ook zelf, begeleid door zijn trouwe pianist Raf Deckers. In 1960 stapten de twee voor het eerst op het podium om dat gedurende een tweetal decennia intens vol te houden. Ze waren o.m. op de Leuvense Kleinkunsteilanden en op ettelijke edities van de Mechelse Muzekus.
De lijst van chansonniers die zijn liedjes zongen wordt aangevoerd door Miel Cools, van wie men zich allicht het mooie "Lodewijk de Beduimelde" zal herinneren. Ook de Vaganten en de Elegasten zongen zijn liedjes.
In Knack van1 juli 2009, wordt het intrigerend en boeiend boek "Vroeger waren wij veel jonger" van Gaston Durnez (Wervik, 9 september 1928), omschreven als "het relaas van zijn jeugd; het verhaal van een arbeiderskind dat kon schrijven". Het klopt: Durnez groeide op in een arme arbeidersfamilie die uit de miserie van de crisis voor de Tweede Wereldoorlog poogde te ploeteren. Durnez deed dat door zijn literaire begaafdheid. Hij werd journalist en beschouwt zich ook nu nog als dusdanig: "Eens journalist, altijd journalist".
In de jaren '50 publiceerde hij kolderverzen en humoristisch proza om uiteindelijk boeken te schrijven in diverse literaire genres. Hij won ettelijke prijzen. Zijn eerste was de Prijs van de Vlaamse Journalistenclub die in 1957 voor het eerst werd toegekend.
Hij schreef voor radio-cabaret en werkte mee aan televisie-programma's. Als tekstschijver was hij minder actief dan de anderen in deze bijdrage, maar werk van hem is alleszins terug te vinden bij Jef Burm, Will Ferdy, Conny Neefs en... Miel Cools.
Miel Appelmans (Londerzeel, 6 april 944), zal allicht eeuwig worden omschreven als de "mediapionier van de Vlaamse folkwereld". Nochtans werd hij als tiener geraakt door de radioprogramma's van Johan Anthierens, waarin Nederlandstalige en Franse chansonniers werden gedraaid. Maar tijdens zijn studententijd aan de Gentse universiteit (halverwege de jaren '60), kwam hij flink in de ban van de nieuwe geluiden die van overzee - "blowing in the wind" - kwamen aanzetten.
In 1966 studeerde hij af als licentiaat Germaanse Filologie en ging aan de slag als leraar. De rol van Appelmans in het in 1967 uit de grond gestampte Tliedboek wordt elders op deze site geschetst.
Terug naar de Vlaamse folk. Tijdens een talentenjacht in 1966 had hij immers kennis gemaakt met Miek en Roel en met Roland (Van Campenhout). Roland won de wedstrijd en het duo eindigde op nummer drie.
Met die andere uit het Gentse studentenmilieu opgestane tekstschrijver, Miel Swillens, overtuigde hij Miek, Roel en Roland om samen aan de slag te gaan en om in het Nederlands te zingen.
Appelmans schreef voor hen toen "De grote revolutie" en "Jan met de pet". Daarnaast vertaalde hij songs uit de hedendaagse Amerikaanse folkbeweging: teksten van Bob Dylan, van Tom Paxton... Afgezien van Miek en Roel voorzag hij nog een paar naar hijzelf zegt, "nu vergeten debutanten" van tekstmateriaal. De verhouding eigen werk/vertalingen schat hij op 60%/40%.
Nog even dit: het is zijn compagnon de route uit die studententijd, Miel Swillens, die later aan Miek en Roel de tekst van het bijzonder mooie "Verdronken land van Saeftinghe" leverde (de muziek was van Roel Van Bambost). "Dat was een van de vier of vijf teksten die Swillens in die jaren schreef. Liedjesteksten schrijven was niet helemaal zijn ding", zegt een laconieke Miel Appelmans daar over.
Pol Van Mossevelde
& Muziekcentrum Vlaanderen